- zaalef
zalf
- zaelf
zelf
- Zai hi de bóks àon.
De vrouw is de baas.
- zais
grote zeis
- zaisie
kortere zeis
- zaoft
zacht
- zaol
zadel, (feest)zaal
- zàoman
plant (fam. v.d. nachtschade) ganzevoet?
- zàonikmuts
iemand die veel kletst
- zàoterig
zaterdag. ook: zàoterdig
- zat
voldoende, dronken
- zatlap
dronkaard
- zatsel bier
voldoende bier om dronken te worden