- raande
boontjes en peultjes schoonmaken. ook: spijbelen
- raecht
recht
- raiger
reiger
- rainaastel
schoenveter of veter van een corset
- rakkónt
iemand die altijd van huis is
- raksjees
’n vrouw die vaak van huis is
- raod
raad
- raodhois
gemeentehuis
- raoie
raden
- raoije
raden
- raokele
rakelen
- raokelijzer
pook
- raom
raam. verklw.: römke
- raopkuujk
koolzaadkoeken als krachtvoer voor koeien
- raw scheuf
slordig persoon
- reeze
uitvallen (van dennenaalden en bloemblaadjes)
- renk/reng
ring
- reufke
korstje op ’n wond
- riddere
druk bezig zijn
- riefel
smal stuk
- riejere
beven
- riejt
riet
- riermölder
ritnaald
- riggel, in de
gewoonlijk, meestal
- rijp
hoepel
- rillijk
tamelijk
- rimmetiek
reuma
- roepsel
rups
- rog
rogge
- roile
ruilen
- roim
slagroom
- roime
verruimen
- roin
gecastreerd paard
- roiter
ruiter, houten stelling om hooi te drogen
- roitereere
plaatsmaken, opstaan voor iemand
- rómkroik
melkbus
- rómme
melk
- rómmeschöpper
opnemer van melkmonsters
- roove
zweren op de huid
- rosbak
houten bak,onder de kar, voor bagage etc.
- rosdoewk
juten zak,onder kar, voor bagage
- rouke
roken
- rous/rouze
roos/rozen
- rouwie
rood
- russel
rooster in kachel
- rut
platzak