- Och, klót ‘r mer mi àon.
Zie maar wat je er mee doet.
- oew
u, uw, jou, jouw
- Oew lèèst hemd hi gin tesse.
Als je overleden bent, kun je geen geld meenemen.
- oit
uit
- oiterin
uit elkaar
- oitschaarze
leegschrapen van pannen . ’n burd oitschaarze
- oitschelle
uitschelden
- oitschiejte
uitschieten (bijv. van een stal)
- oitstukke
kleding verstellen
- oitzakke
brood meegeven naar het werk. ook: bruidschat meegeven
- ónderhaalef
anderhalf
- ongestàoiig
onstandvastig/veranderlijk
- óngestàojig
onstandvastig/veranderlijk
- onjeklonje
eau de cologne
- ónnoizel
naïef, onnozel
- Ons sórt mense hebbe harde kneijs; eest nie van ’t bidde, dan eest wel van ’t boene.
Arme mensen krijgen pijnlijke knieën van het bidden of van het werken.
- Óns vraow is tenaacht in twinne gevalle. (platvloers)
Mijn vrouw is vannacht bevallen.
- Óns vrouw hi tenaacht de kaar umgestoute. (platvloers)
Mijn vrouw heeft vannacht een miskraam gehad.
- óntighaid
onnut. ook: onkruid smeerlapperij
- Ónze Lieven Heier (of d’n duuvel) is braaf, anders holden ie oew wel.
Onze Lieve Heer (of de duivel) sparen je ondanks je zondigheid.
- Ónze Lieven Heier is mi zin slörre.
Onze Lieve heer houdt speciaal van simpele zielen.
- oope raitoig ‘n
snelzeiker/ onderbroek zonder kruis
- ootje
opaatje
- Óp ’t koiste hawt wórdt de miste vaerf gesmèèrd.
Een lelijk gezicht wordt het meest geschminkt.
- Óp de schabberdebónk (bónt) gao.
Schaaflopen.
- Óp kroom vórre wèèst `t miste kórre.
Kromme voren zijn het langst.
- Óp n’n drieklets nào hois gao.
Heel snel naar huis gaan.
- ópkrasse
weggaan
- opper (d’n)
een hoop hooi, (hoofd van politie)
- opperneij(d)
opnieuw
- oppers of nieters
kop of munt
- óppezaort
te zijner tijd
- opstèèke
de prijs verhogen
- ópstroipe
opstropen. ook: ópstroepe
- osseboewk
daar kom je in als je na je 30e nog vrijgezel bent
- oug, ouge
oog/ogen
- ouver
over
- ouverentie (in)
teveel hebben van iets
- ouwer
oor mv. órre