- Hoe dichter bai de kèèrk, hoe làoter in de mis.
Juist wie dichtbij woont, komt dikwijls te laat.
- hoene
wat voor een
- hoeneier
wanneer
- Hoeveul moes ‘r allie moeder smaerges oitzakke?
Voor hoeveel kinderen moest jullie moeder ’s morgens boterhammen smeren?
- hoewd,vk hoedje, mv huuj
hoed, hoedje,hoeden
- hof
tuin
- hofkepael
hofkapel
- Hóg óp of blie thois! Ook: Hóg óp, anders ziede ge Mechelen nie.
(Bij het kaartspel) Je moet een hoge kaart spelen, anders verlies je de slag zeker.
- hóghois
gemeentehuis
- hoiere
horen
- hóisprenger
sprinkhaan
- hónd
hond mv. heund
- Hónd, lekt oew kónt!
Ik ben het niet met je eens met wat je zegt!
- Hónd,strónt, wie hi oew gescheete!? Ók: Strónt, wie hi oew gescheete!?
Je hebt geen reden om zo op te scheppen!
- hóndfraole
verstoppertje spelen
- hool
pan, mand, schaal om iets in te doen, plaats, ruimte (hool ouver hebbe)
- hoolijs
dun laagje ijs waar geen water onder staat
- Hoondshangende winterkónt!
Je bent gek!
- hoondskurzehawt
vogelkers
- hoord
slaapstok in kippenhok
- hoors
horzel, kinderspel:knoop aan twee touwtjes
- hopzakke
donderjagen
- hórre
hoorn (van een stier/ muziekinstrument) ook: mannetjesduif
- hortje
poosje
- hórtje
klein voorzetraampje om insecten te weren
- horzak
kattekop
- hosbeindel
kousenband boven de knie
- hots
fors lomp mens
- houdoe
tot ziens ook: hawdoe
- houp,vk:hupke mv:hoip
hoop (veel),hoopje,hopen
- hozze
lange (zwarte) kousen