WoordVertaling
    aacht

    acht

    aachteraf

    naderhand. ook: in het buitengebied

    aachterin

    meteen

    aachterum

    achterom

    aafters(t)e deur

    achterdeur. ook: aefters(t)e

    aafterste vurre

    achterste voren. ook: aachterstevurre

    aaverzum

    andersom. ook: aeverzum

    aaw bet

    zaniker

    aaw fiep

    kletsmajoor

    aaw wijvespek

    peperkoek

    aawd

    oud

    aawerdom

    ouderdom

    aawluij

    ouders

    aawverwets(t)

    ouderwets

    abois

    vergissing

    achterhaam

    achterbroek, leren lap over de kont van het paard

    aelever

    armvol. ook: aervel

    aerem mensekoew

    geit

    aeremoei

    armoede

    aerm

    arm

    aert

    erwt.  mv.: aerte

    afèète

    klaar zijn met eten of bij iemand anders zoveel eten dat je thuis niets meer hoeft

    affeseeren

    opschieten

    afgang

    grote boodschap. ook: afgank

    afheffe

    couperen bij kaartspel

    afraoie

    afraden

    afreechte

    africhten

    afschiejte

    schoven van de kar af gooien

    afschiejte

    geld betalen

    afstèèke

    de prijs verlagen

    aftraaje

    afmeten. ook: aftraeje

    afwerke

    alle werkzaamheden in de stal verrichten(o.a. koeien melken-mest opruimen)

    ai  

    ei.  mv. èèr. vk: eijke.

    aige

    eigen

    aige volk

    familie

    aigegeraid

    eigenzinnig

    aigelijk

    eigenlijk

    aind

    eind

    akkerdeere   

    elkaar verdragen

    aks

    grote bijl

    alderhailige

    allerheiligen. ook: allerhailige

    allengskes

    langzamerhand

    allie

    (van) jullie

    allieje(n)

    die van jullie

    altaor

    offertafel in de kerk. ook: altaar

    alteràozie

    verwarring

    alzelèève

    altijd/ mijn hele leven

    àojem

    adem

    àojeme

    adem(en)

    àojer

    ader

    àolling

    helemaal/heel

    àonèète

    alles opeten

    àongelog

    grond, die achter het huis vastligt aan boerderij. zie missep

    àongemakt

    ik ben ………mî boikpijn (ik heb…..)

    àonhaawend

    herhaaldelijk

    àonhengste

    sterke thee aanlengen met water ook: àonlenge

    àonkommende

    beginnende

    àonlenge

    verdunnen met water

    àonreecht

    aanrecht

    àonrikkommendeere

    aanbevelen

    àonsnaaje 

    aansnijden (brood)

    àonspraok

    aanspraak

    àonvattesverrig

    klaar om te gebruiken

    àonwaaie

    onverwachts op bezoek komen

    àonwelle

    aandrukken van pas ingezaaide grond met plank of wals

    àonwendsel

    gewoonte

    àonzegge

    in de buurt iets laten weten (bijv.als er iemand overleden is)

    aor

    aar

    aord

    aard (d’n aord)

    aorig

    raar

    aovend

    avond

    aovendrèègen

    ’n hele dag regen

    appel

    appel. vk.:eppelke. mv.:eppelkes

    appeleprót

    appelmoes. ook: appeleprut

    appelesien

    sinaasappel. ook: appelsien

    apperentie maake

    opschieten

    asse

    as

    astrant

    brutaal

    avvekaot

    advokaat

    avvelop

    envelop

    avveseerbessem

    grote bezem

    avveseere

    voortmaken

    avveseerplenkske

    step

    avveseerschoewn

    wandelschoenen

    aw

    je, jou

    b’allie
    bij jullie
    baand  
    band. mv.: baend
    baang

    bang

    baanzele

    sloffen, slenteren

    bael

    bel

    bag
    big
    bagatter

    klein kind/ debberke

    baggemert

    biggen markt

    baggetel

    kleinigheid

    bai

    bij

    bai allie

    bij jullie

    baijin

    bijeen, bij elkaar

    baileuchte

    bijschijnen met een lamp

    baindel

    bundel

    bakker

    soort meikever